De regen valt, ik staar naar buiten, door de natte beslagen ruiten.
Met mijn mouw veeg ik, zodat ik kan zien, wat zich buiten afspeelt rond een uur of tien.
De bomen zijn kaal, bladeren vliegen rond. Hun vacht verspreidt zich over de grond.
Ik open de deur, en stap naar buiten. En man fiets langs de flat, al fluitend.
Ik wil gaan zitten, op mijn balkon. Mijn sokken doorweekt door de natte ondergrond.
De natte stad, de natte mensen. Die alleen maar warmte wensen.